Degrowth of Groene groei? Een toekomstvisie.
Het debat tussen degrowth en groene groei (NRC 12 augustus 2023) is sterk gepolariseerd, eenzijdig en visieloos. Geen van beide lijkt een samenhangend toekomstbeeld te presenteren. Noch degrowth, noch ‘groene groei‘ volstaan voor een toekomst zonder rampspoed. Ze lijken me beiden deel van een oplossing, maar door ze tegenover elkaar te zetten dreigt een vruchteloze patstelling te ontstaan die maar weinig verandering teweegbrengt. Daarom hier een toekomstbeeld.
Degrowth is gewenst. Minder consumptie en meer recycling in rijke landen zal de groei van materiele consumptie ‘verplaatsten’ naar het Zuiden en behoeften aan grondstoffen beperken. Groene groei en technologische innovatie is gewenst, omdat markt effectiever in staat is de transitie uit te voeren dan overheidssubsidies of industriepolitiek (sterk geënt op geopolitiek en veiligheidsbeleid). In beide scenario’s past de onmiddellijke invoering van verhandelbare CO2 rechten voor iedere burger en bedrijf. Het grote voordeel van CO2-rechten boven een CO2-belasting is dat er een herverdeling van rijk naar arm is ingebakken. Maar dan zijn we er nog lang niet.
Er is een nieuw belastingstelsel (vermogensbelasting), een nieuwe sociale zekerheid (basisloon) en een nieuwe arbeidsmarkt (verdeling via arbeidstijdrechten) nodig. Maar ook dan zijn we er nog lang niet.
Er zijn vervoersrechten nodig om de mobiliteit te maximaliseren en te verdelen, stikstofrechten om de stikstofuitstoot terug te dringen visa om de toeristendruk te kanaliseren en er is een gereguleerde instroom en uitstroom van asielzoekers met 5 jaarcontracten nodig om de asielcrisis op te lossen. Maar dan zijn we er nog lang niet.
De transitie zal zeer moeilijk worden zonder economische groei. We zullen die economische groei moeten realiseren door nieuwe participatiemarkten voor onderwijs, zorg, wonen, cultuur en democratie te bouwen. Het huidige consumptiekapitalisme zal moet worden omgezet naar een participatiekapitalisme. Materiele consumptie moet worden vervangen door immateriële consumptie (lees: participatie). Alle ‘participatie’ sectoren worden momenteel echter sterk door de overheid gereguleerd. De marktwerking die in de laatste decennia in deze sectoren is doorgevoerd, heeft bovendien desastreuze gevolgen gehad: dalende kwaliteit van onderwijs, te weinig zorg, te weinig woningen, te weinig cultuur, geen personeel, hoge werkdruk en een ongelooflijke bureaucratie. Dit is een doodlopende weg die we moeten verlaten.
Ik stel voor de overheidssectoren te splitsen in een overheidsdeel en een marktdeel. Er komt een marktvrije basis volledig door de overheid gefinancierd en daarbovenop een vrije markt zonder al te veel overheidsregels. De groei van de democratische participatie volgt een ander traject.
Basisonderwijs (tot 17 jaar), basiszorg (het basispakket), basiscultuur, basishuisvesting (sociale huur) wordt weer een kerntaak van de overheid zonder marktwerking, zonder afrekening op prestaties, aanbod gefinancierd, waar de menselijke maat en de menselijke relatie centraal staat. Een huisarts (basiszorg) neemt weer gewoon de tijd voor zijn patiënten en wordt verlost van allerlei extra bureaucratische rompslomp.
Daar bovenop bouwen we nieuwe participatiemarkten. Iedere burger kan deelnemen als aanbieder (docent, kunstenaar, verpleger etc etc.) en/of als consument (cursist, theaterbezoeker, verzorgende). Op deze participatiemarkten is Iedereen vrij een eigen onderwijsbedrijf, zorgbedrijf, cultuurbedrijf, of woningbedrijf te beginnen. We zorgen ervoor dat deze markten zich concentreren op de groei van participatie door de fysieke kant (de ‘stenen’ infrastructuur) door de overheid te laten regelen. De overheid bouwt en verhuurt aan participatiebedrijven. In de nieuwe markten zullen nieuwe verdienmodellen, nieuwe vormen van participatie, nieuwe beroepen en nieuwe arbeidsverhoudingen ontstaan. Ook het nieuwe belastingstelsel, socialezekerheidsstelsel en arbeidsmarkt zullen goed ‘afgestemd’ moeten worden op deze nieuwe inrichting van de samenleving. Per sector zijn aanvullende regels nodig om de structuur en omvang van de markt te regelen en een goede aansluiting met de basisvoorzieningen te garanderen.
Onderwijs: Elke burger krijgt onderwijsrechten, een budget voor inkoop van onderwijs (vraagstimulering en instroom financiering). Het onderwijsbedrijf wordt daarnaast beloond op basis van behaalde examens, en onderwijspunten, die door onafhankelijke toets-instellingen worden afgenomen (output financiering). En de derde inkomstenbron is het lesgeld dat vrij te bepalen is. Omvang, vorm en kwaliteit van onderwijs is verder helemaal vrij aan de marktbedrijven.
Zorg: in de basiszorg is de overheid de volksverzekeraar. In de marktzorg zal een rol voor markt-verzekeraars blijven bestaan. De grens en wisselwerking tussen basiszorg en marktzorg (aanvullende zorg) is bepalend voor de inrichting van de sector. Omdat aansluiting op de basiszorg essentieel is, zullen zorgbedrijven en basiszorginstellingen soms in hetzelfde gebouw gehuisvest zijn. De tarieven in de marktzorg zijn vrij. Er is geen instroom of uitstroom financiering, maar in jaarrekeningen zijn kengetallen van de geleverde zorg verplicht. Marktzorg aanbieden voor het basispakket is niet toegestaan. Rijk en arm delen en dragen basiszorgvoorzieningen (waar we wel inkomensafhankelijke eigen bijdragen hanteren). Marktzorg is uitsluitend aanvullend. De basiszorg bijv. kinderopvang zal worden uitgebreid met aanvullende zorgproducten uit de markt, bijv. extra uren voor muziek- en dans, taalbeheersing of zwemmen).
Cultuur: ook hier is de fysieke infrastructuur (voor basis en marktcultuur) het vertrekpunt van de overheid. Deze infrastructuur moet alle burgers bereiken en is dus in alle wijken aanwezig zijn. Cultuur is hier breed op te vatten: kunst maar ook sport, wetenschap en religie vallen er onder. Het gaat om podia, cultuurcentra, concertgebouwen, bibliotheken, filmzalen, sportaccommodaties, stadions, kerken, onderzoeksfaciliteiten etc etc. Deze structuur kan in principe vele ‘bespelers’ (cultuurbedrijven en cultuurinstellingen) hebben die jaarlijks wisselen. Sommige gebouwen hebben vaste bespelers zoals musea, een voetbalclub met een stadion of een kerk met een geloofsgemeenschap. Een aantal bespelers (de cultuurinstellingen) worden tot de basiscultuur gerekend en worden volledig gesubsidieerd en hebben automatisch toegang tot de infrastructuur. De tarieven zijn vrij maar de overheid kan de instroom stimuleren met subsidie per verkochte kaart. Welke cultuur(markt)spelers de accommodaties gebruiken is in principe afhankelijk van de cultuurmarkt, de bedrijfsplannen, toekomstvisie en levensvatbaarheid van oude en nieuwe cultuurbedrijven. De nieuwe cultuurmarkt moet cultuurparticipatie vergroten en omzetten in gemeenschapszin en een brug slaan tussen uitersten in onze gepolariseerde samenleving.
Huisvesting: De basisvoorziening wonen is breed, sluitend en niet alleen voor de laagste inkomens. Het omvat huurwoningen van laag tot hoog. Het puntenstelsel voor de berekening van de maximale huur wordt uitgebreid met een inkomensafhankelijke huurtabel. Corporaties kunnen de huur (deels) laten meebewegen met het inkomen van huishoudens. Inkomensafhankelijke huren scheppen een nieuwe dynamiek en flexibiliteit op de woningmarkt. Huurbescherming betekent niet langer een garantie op een honkvaste woning. Woonzekerheid gaat samen met meer flexibiliteit. Het is verhuurders (bedrijven en corporaties) niet toegestaan iemand op straat te zetten (hoge boete), maar ze mogen wel ‘passende aanbiedingen’ doen aan huurders die ook de inkomensafhankelijke huur niet meer kunnen betalen. Elke gemeente heeft een eigen woningcorporatie die als noodvoorraad en achtervang wordt gebruikt. Woningcorporaties en gemeentes krijgen een actievere rol krijgen bij evt. herhuisvesting als de samenstelling en/of inkomen van een huishouden wijzigt of bij maatschappelijke veranderingen (asielzoekers).
Woning(markt)bedrijven zijn vrij in de vaststelling van de huur maar zullen dicht tegen de sociale huur aanschuiven (die immers ook woningen met hoge huren omvat). I.t.t. tot woningcorporaties kunnen woningbedrijven (met winstoogmerk) geen beroep doen op het woonfonds, te gebruiken als aanvulling voor de laagste huren. Het eigen woningbezit is onderdeel van de markt. De overheid speelt hier geen rol meer. Geen subsidie of garantiefonds, geen hypotheekrente aftrek. Hoge huren kunnen voor huurders reden zijn een eigen woning van bedrijf of corporaties te kopen. De verhouding tussen huur en koop is dynamisch en afhankelijk voor vele factoren. Maar de conversie van huur naar koop mag de basisvoorziening niet in gevaar brengen. Omgekeerd, eigenaar/bewoners die onder water komen te staan kunnen door corporaties een conversie van koop naar huur worden aangeboden. Het belastingstelsel moet samenwonen structureel bevoordelen. Door de ruimte te geven aan het ontstaan van wooncoöperaties, (het eigendom van meerdere eigen woningen onderbrengen in een ideële stichting) zal een grote variatie aan woningbedrijven (groot en klein) en woonvormen ontstaan. De individualisering zal plaatsmaken voor een enorme variatie en participatie aan meerpersoonshuishoudens.
Democratie: de democratische participatie in onze Westerse democratieën is te beperkt, waardoor er een kloof tussen burger en bestuur is ontstaan die inmiddels zo groot is geworden dat de democratie dreigt om te slaan in een dictatuur. Om de democratie te verdedigen hebben we veel meer democratische participatie nodig. Ik stel een reeks aanpassingen voor. Allereerst moeten we vaststellen dat niet de bestuurscultuur maar de bestuursstructuur een probleem is. De overheidstaken zijn niet goed verdeeld. We hebben een herschikking van overheidstaken nodig in een nieuwe bestuurlijke organisatie (gemeenten van rond 40000 inwoners, pakweg 25 regio’s en een Rijk) waardoor met name de bestuurlijke afwegingen van grondgebruik (water, natuur, landbouw, bedrijven, wonen, recreatie) op regionaal niveau centraal komt te staan. Daarnaast zijn extra verkiezingen voor een direct gekozen minister-president, burgermeester en commissaris van de koningin (regio) noodzakelijk om de band tussen burger en bestuurder te versterken. De democratie zal meer ‘smoel’ krijgen, omdat volksvertegenwoordigers en gekozen bestuur veel meer in open debat gaan over de inrichting van de samenleving. Verder is het wenselijk de banden tussen de bestuurslagen te veranderen. Een voorstel: Voeg eerste kamer en tweede kamer samen waarbij 75 door de burger gekozen regio-vertegenwoordigers de tweede kamer uitbreiden. Wijzig ook het kiesstelsel door het stemgewicht (het aantal uitgebrachte stemmen op een persoon) een grotere rol te geven. De gekozene volksvertegenwoordiger die meer stemmen dan de kiesdeler heeft gehaald is automatisch gekozen en kan zelf bepalen naar wie zijn overschot aan stemmen gaat. Maar hij zal wel moeten kiezen uit mensen die op zijn partijlijst staan. Daar staat tegenover dat iedereen die uit de fractie of partij stapt meteen zijn zetel verliest. Alle stemmen moeten tellen. Ook de niet-stemmer. De niet-stemmer raakt zijn stem niet meer kwijt maar stelt hem uit en schept een virtuele Buitenkamer waarvan het aantal (nog onbezette) zetels is afgeleid van het percentage niet-stemmers t.o.v. wel-stemmers. Deze Buitenkamer kan (incidenteel of structureel) worden geactiveerd bij besluitvorming in de Tweede Kamer. Via een website kiezen de niet-stemmers op kandidaten (elke burger kan zich verkiesbaar stellen) voor de onbezette zetels. Een kandidaat die de kiesdeler haalt kan meestemmen met de besluitvorming in de Tweede kamer. De zittingsduur van de kandidaat is afhankelijk van het type volmacht die de niet-stemmers meegeven. Samen met andere voorstellen zoals een burgerberaad, of een vloeibare democratie (stemgewicht overdragen aan ‘tussenpersonen’ die weer stemmen op kandidaten) moet onze democratie omgevormd worden naar een hoog-participatief proces dat cruciale voorwaarde is voor een evenwichtige ontwikkeling en groei van een samenleving in de 21ste eeuw.
Reacties
Een reactie posten